De ernst van de humor

Lex van Voorst

Op de Uitkijk, maart 1965

Lachen is het schoksgewijs uitstoten van lucht via de ademhalingswegen, al of niet gepaard gaande met geluid

Schrijven over humor is als een reis door een nieuw en grillig land. De reiziger doet weliswaar een groot aantal nieuwe indruk­ken op, maar het is uiterst moeilijk die in een kort reisverslag samen te vatten. Schrijven over grafische humor (de car­toon) is een paradox, omdat deze vorm van humor zo op visueel terrein ligt, dat zelfs het laatste woord, de laatste vorm van onderschrift uit zijn wereld verbannen is. Met droge definities komen we er blijkbaar niet, getuige de technische omschrijving van het begrip ‘lachen‘ die boven dit ar­tikel is geplaatst.

Dan toch maar liever de vorm van het reis­verslag, met alle onvolledigheid die daar­aan eigen is, maar ook met de verrassing van toevallige ontdekkingen.

Signalement

In het algemeen gezegd voert humor de ernst als contrapunt, hetgeen zich licht laat bewijzen als wij de Joodse humor tot voor­beeld kiezen.

Het Joodse volk. Altijd in de hoek waar de slagen vallen. Pogroms. Uitlaatklep voor de agressie van de niet-Joden.

De Joodse humor. Oneindig geschakeerd en blijkbaar puttende uit een nooit-opdro­gende bron. Zou het zo kunnen zijn dat de impuls voor humor ligt in het lijden, en dat humor ge­hanteerd wordt als een wapen tegen agres­sie van de buitenwereld?

Charlie Chaplin. Kleine man die groot was en met een bedroefde glimlach tegenspoed verdroeg, durende rampspoed met een list be­antwoordde en vriendelijk bleef tussen mon­sters en dwazen. Onhandige redder van vele belaagde da­mes, altijd op weg naar het onbereikbare.

De Bijbel. Een hoogst ernstig boek. Maar wie oren heeft om te luisteren en ogen om te lezen, weet dat die Bijbel veel humor bevat. Kortom, humor is tot glimlach vertaalde ernst; ze maakt het onverteerbare verteerbaar.

Een plechtstatig heer

Wij zijn een ernstig volk, zegt men, en de krant is een meneer.

Sterker, de krant is een plechtstatig heer, die het lachen allang is vergaan. De krant die dus een heer is zou zich eens een face-lift moeten veroorloven, een flirt met de humor die niet altijd een Dame is.

De krant. Document van menselijk tekort. De allerlaatste staatsgreep naast de nieuwe minister die ook alweer de woningnood gaat oplossen. De militaire medewerker en zijn NAVO-neurose naast de korrespondent in Brussel met zijn dito Europese. En dikwijls als enig surrogaat voor humor de groteske advertenties van huwelijkskandidaten.

De krant is een heer die zichzelf te ernstig neemt.

Of zou een enkel plaatje (cartoon) soms misstaan tussen alle met dodelijke ernst gebrachte waarheden die, vandaag gelan­ceerd, morgen met dezelfde ernst herroepen worden?

Zou het gebruik van grafische humor in de krant niet meehelpen te voorkomen dat onze bloeddruk gelijke tred houdt met de stijging van het prijsindex-cijfer? Toegegeven. De Beursberichten blljven onleesbaar, zelfs na toevoeging van een cartoon per kolom, en huwelijksadvertentles blijven wat zij zijn: boodschappers van menselijke eenzaamheid.

Maar ik houd staande dat de stukken parlementair verslag beter te slikken zouden zijn als naast die kolommen een prentje stond dat nu eens niet de tegenstander ‘afmaakte’, maar even het zwart-wit schema doorbrak of het geharrewar van de frak­ties aannemelijk zou maken voor ons voet­gangers en DAFjes-rijders.

Soms vinden wij de moed tot het nuttigen van zeven kolommen ongerief in een enkel grapje.

De krant is een meneer die pas op zater­dag het zondagse kostuum aantrekt. Hij spaart kultuur en humor voor het weekend als zaken die de vrije tijd betreffen, zaken van de tweede rang die niet van doen heb­ben met de veel hoger aangeslagen werk­dagen. Humor wordt namelijk vaak op een hoop geveegd in het weekend nummer, (bijlage-supplement) als mosterd na de maaltijd.

Ons begrip c.q. gevoel voor humor is langzamerhand zo vertekend dat wij hem opsparen voor zon- en feestdagen, bruiloften en partijen.

Te veel gezegd? Hoe komt het dan dat pas tijdens het Jaaroverzicht van de N.T.S. journaaldienst de humor in het kommentaar een voorzichtig kopje opsteekt? De hele rest van het jaar staren de heren ons dreigend aan wanneer zij toelichting geven bij aankomst en vertrek van staatslieden, schepen die verwoest of te water gelaten wor­den en Amerikaanse consulaten die in brand gestoken worden.

Wij maken zodoende de aktualiteit tot een monster van dreigend formalisme, terwijl die aktualiteit toch niets anders is dan een verslag van grotendeels mislukte menselijke pogingen.

En als de krant die een heer is mij toeroept dat men niet overal geintjes over kan ma­ken, dat lollige praatjes geen gaatjes vul­len en dat men voor flauwekul niets koopt, dan is mijn antwoord dat humor niets met flauwekul of geintjes van doen heeft. Waar­de heren, humor is troost voor belastingbe­talers, verdelger van flat- en andere neuro­ses, medicijn voor maaglijders.

Anders is het gesteld met sarcasme, en hoewel wij dat nogal eens tegenkomen in onze kranten, heeft dit verschijnsel weinig met humor te maken. Sarcasme is een aan­valswapen dat alleen gebruikt mag worden tegen gelijkwaardige tegenstanders, humor echter is een verdedigingswapen en het gebruik ervan heeft nog nooit iemand ge­kwetst.

Sarcasme is bijvoorbeeld het wapen van een veelgelezen ochtendblad dat alleen maar schijnbaar geestig is boven de gevelde koppen van de tegenstanders. Tegenstan­ders die doorgaans niet met dezelfde mid­delen terugkunnen of willen vechten. Sarcasme levert hetzelfde tragische beeld als van mensen die gnuivend de afkortin­gen van de huwelijksadvertenties spellen, met voorbijzien van alle verdriet en een­zaamheid die achter deze zielige annonces schuilgaan.

ln de krantenpraktijk zou men eigenlijk al lang moeten weten hoe belangrijk humor daarin is. Want het vertrek van heer Bom­mel uit de Volkskrant zien velen als een groot verlies. En u weet toch ook dat het Parool voor zeer velen bestaat bij de gratie van de kronkels? De Groene kan zo rood niet zijn of er staat altijd nog een Opland in, en er zijn Trouw-hartige lezers die vin­den dat één Flex nog geen krant maakt. Welaan, ik besluit mijn pleidool voor kwan­titeit en waag een kleine excursie aan de huidige kwaliteit van de grafische humor.

Historie

Omdat ik mij in deze kolommen bewust bepaal bij de moderne vorm van grafische hu­mor, de cartoon, lijkt het mij niet zonder nut een paar lijnen aan te geven die het ont­staan van de cartoon nader aanduiden. De caricatuur (caricatura=overdrijving) is zo oud als de kunstgeschiedenis. Van de Egyptenaren zijn ons reliëfs bekend die een satyrisch karakter hebben. Men beeldde bij­voorbeeld dieren af met menselijke eigen­schappen (wolven als schaapherders).

Op middeleeuwse kapitelen vindt men al­lerlei groteske situaties die niet alleen met de duivel maar ook met de geestelijken de spot dreven. De grappige genrestukken, de ‘huishoudens van Jan Steen’ zijn u vermoe­delijk bekend en in de 18de eeuw is het vooral de Engelsman Hogarth die met felle prenten kritiek levert op politieke flguren en toestanden.

In de vorige eeuw werden in verschillende Europese landen humoristische tijdschriften opgericht die in woord en prent politieke en zedensatyre bedreven. In Engeland Punch (1844 tot heden). In Frankrijk Charivari (1833), waaraan de grote Daumier meewerkte en in Duitsland was het Simplizissi­mus dat bestaan heeft totdat het Nazi-re­gime er een eind aan maakte.

De Amerikaanse New Yorker, heeft vele tekenaars van formaat opgeleverd, waar­onder Chas Addams en James Thurber. De Poolse Amerikaan Saul Steinberg mogen wij rustig noemen als de grote inspirator van de cartoon in haar huidige staat.

In het begin van deze eeuw tot de twintiger jaren was de cartoon een grappige illustra­tie van een geestig onderschrift, maar al­lengs is het beeld belangrijker geworden zodat wij momenteel vertrouwd zijn met de cartoon zonder een woord als verklaring, strikt grafische humor. Grafische humor die een autonoom gebied van de beeldende kunst (zo u wilt, kunstnijverheid) is gewor­den, zo zelfs dat zij op haar beurt bewe­gingen van de vrije kunst (pop-art) weet te beïnvloeden, overigens nadat de cartoon vele elementen van het surrealisme ten eigen bate had gebruikt.

Praktijk

Het vervaardigen van cartoons is in zwang geraakt. De zeer groten als Steinberg, Searle, Sine hebben school gemaakt en zonder te willen verwachten dat iedere be­ginner een Steinberg in de dop behoort te zijn, zou men dienen te weten dat tekenen van cartoons geen vrijblijvende hobby, en nog minder ,,doe-het-zelf” terrein is, maar een gespecialiseerd vak waarblj alleen technische perfectie kan dienen als uit­gangspunt voor een eventuele loopbaan. Humorist zijn in het grafische vlak vereist groot talent want dat alleen geeft de ga­rantie dat de bron van geestigheid niet na een poosje opdroogt. ledereen kan tien grapjes produceren, maar wie is in staat gedurende jaren een dagelljkse produktie vol te houden?

Men dient, hoe paradoxaal het ook klinkt, het vak van grappenmaker serieus te nemen.

Veel teleurstelling zou immers voorkomen worden wanneer Jan, die volgens de familie zo aardig tekent, niet in ALLE gevallen naar de academie gestuurd werd. Jan wil toch niet leren en de academie is nog in de mode ook.

Beseft men wel voldoende dat juist in de kunstnijverheid niets zozeer wordt afge­straft als een gebrek aan peil.

Jan loopt een grote kans dat hij later in de praktijk niets anders zal zljn dan een han­dig plagiaat-pleger die elementen van de grote broers bij elkaar sleept en zelfs dan nog ver onder de middelmaat blijft. En wie stelt het op prijs om door een ver­keerde studiekeuze een leven vol ontgoo­cheling tegemoet gaan?

Niemand is gebaat bij ondermaatse vak­mensen, in de laatste plaats de vakman zelf.

Kunstnijverheid heeft wel degelijk iets met intelligentie te maken en is daarom geen vrij jachtterrein voor jeugdigen met leer­moeilijkheden.

Wie het voorgaande beeld te somber vindt zou eens een kijkje moeten nemen in de praktijk.

Cartoonist of grappentekenaar?

Krantenredakties worden wekelijks belaagd door mensen die zich onder de zotste schuilnamen aandienen als grappentekenaar. De schuilnamen zijn meestal geestig ge­vonden evenals de grafische gestalte daarvan, (prel, pral, prul, pit, pet, gab, gob, goser). Een Vlaamse cartoon-tekenaar gaat wel zeer ver als hij zijn tekeningen signeert met goT.

De eerste serie cartoons (maximaal 10) is meestal van een goed gehalte, te meer daar men niet altijd direkt kan nagaan van wie de ideëen zijn overgenomen, daarna zakt men echter al gauw af tot een min of meer duidelijk plagiaat, hoewel het moet gezegd dat sommigen dat al jaren vol weten te houden.

Ook deze kruik gaat echter zo lang te wa­ter als nodig is voor een ontmaskering en meestal vroeg, soms laat volgt de breuk. Het positieve element van deze rage is evenwel dat er zich, laat ens zeggen, eens per halfjaar een talent aandient dat na een veelbelovende start ook op de lange golf blijkt te voldoen. Namen als Wibo, Cork, Müller en van Beest zullen u waarschijnlijk bekend in de oren klinken. Twee Nederlan­ders wil ik gaarne nader signaleren, een van de twee is ook in Nederland zeer be­kend, de ander werkt voornamelijk voor Amerikaanse periodieken.

Yrrah

Harry Lambertink, die onder het pseudo­niem Yrrah werkt is een tekenaar van grote klasse op het gebied van de humor noir. Oppervlakkig gezien zou men zijn tekenin­gen hard en meedogenloos kunnen noemen maar bij nader inzien blijkt dat er veel menselijkheid schuilgaat onder de harde opperhuid. De heroische moed waarmee zijn figuren zich, op veel te grote voeten, teweerstellen tegen de onmogelijke toe­standen waarin zij verzeild raken, en de uiterst praktische oplossingen, die zij vinden voor hun motorische onhandelbaar­heid, geeft deze tekeningen het snufje waarheid dat het ons mogelijk maakt ons in de situatie te verplaatsen.

De Eindhovenaar Ton Smits is in Nederland vrijwel onbekend, maar daarbuiten een be­roemdheid. In tegenstelling met Yrrah han­teert hij een veel optimistischer soort hu­mor.

Voor zover mij zijn werk bekend is steekt hij nog al eens de draak met aardse groot­heden. lk herinner mij een cartoon van zijn hand waarin hij het klassieke gebaar van Napoleon (hand in vest) als volgt interpre­teert 1. Napoleon staat, hand in vest, 2. Napoleon kijkt steels links en rechts. 3. Napoleon trekt hand met fles cognac uit vest en drinkt. 4. Uitgangs­houding, hand in vest.

Wat de Nederlandse tekenaars betreft wil ik hiermee volstaan. De andere ‘meesters’ doe ik daarmee niet te kort, zij kennen hun eigen peil, en de imitatoren weten zelf ook dat zij dat zijn; het is niet aan mij voor ont­maskeraar te spelen.

Zuiderburen

Voor vele Nederlanders is Vlaanderen een onduidelijk gebied, bevolkt door lieden die een ‘grappig’ Nederlands spreken. Zo spreken zij van bestemmeling als het goed Nederlands woord geadresseerde (!) is be­doeld en van wentelwiek als men helikop­ter bedoelt. In Vlaanderen bevinden zich, naast de taal, verschillende cultuurvormen op een gemiddeld peil dat het onze over­treft.

Zo bijvoorbeeld de grafische humor. Er is in de serie Vlaamse pockets onlangs een deel­tje verschenen dat tot titel draagt: De lachende tekenpen en waarin Gaston Durnez een aantal ‘kartoens’ van 25 Vlaamse tekenaars heeft verzameld.

Het gemiddelde peil van de tekenaars, die in de bundel zijn opgenomen, ligt verras­send hoog en tenzij een Noord-Nederlandse uitgever mij het tegendeel bewijst, houd ik voorlopig staande dat wij daaraan niet kun­nen tippen. Zelfs de Encyclopedia beweert dat men in België op het gebied van de gra­fische humor geen noemenswaardige bijdra­ge heeft geleverd. Dat mag dan nu weleens gewijzigd worden, want er zijn daar blijk­baar sterren van internationaal formaat. Als eerbewijs aan deze tekenaars kan ik niet beter doen dan een enkel voorbeeld uit de bundel als illustratie van mijn lof te doen afbeelden. Volledigheid is alweer uit­gesloten en ten slotte, heb ik u in het begin al gewaarschuwd voor de onvolledigheid van mijn reisverslag, zodat ik daarvoor nu geen ekskuus meer behoef te vragen.

Lex van Voorst