Causerie gehouden door Lex van Voorst voor catechisanten van de hervormde wijkgemeente III te Bennekom. 6 februari 1975
Karel Appel is een schilder, waarom schilder zelfs, hoeveel hij zichzelf beroemder vindt dan hij in werkelijkheid is. Daarnaast heeft Karel Appel een groot gevoel voor reclame. Hij weet zichzelf te verkopen en haalt zo nu en dan een stuntje uit om in de publiciteit te blijven. Zo is hij momenteel bezig om in samenwerking met de gemeente Amsterdam een museum voor zijn eigen werk te bouwen. Een soort heiligverklaring op eigen initiatief zou je kunnen zeggen. Als later zal blijken dat dit museum voor noppes gebouwd is omdat onze kleinkinderen vinden dat de heer Appel toch niet zo grote figuur was als wij denken dat hij was, dan zal hij toch de geschiedenis ingaan om een dolkomische opmerking. Want in een interview voor de televisie met een dure kunstcriticus kunstcriticus (red . documentaire De Werkelijkheid van Jan Vrijman 1961) die er speciaal zijn zondagse pak voor had aangetrokken, heeft hij iets onvergetelijks gezegd. Dat ging zo: “Meneer Appel, wilt u de kijkers iets meedelen over de diepere achtergronden van uw werken?” Waarop Appel hem aankeek alsof hij een vreemd insect voor zich had en na enig gegniffel sprak: “Ach meneer, ik rotzooi maar wat an.”
Het huis was te klein. Zie je wel, riepen de mensen, ik heb je altijd wel gezegd dat hij de boel belazerde! Hij kwakt een hoop verf op het doek en laat ze er grof voor betalen. Alle kranten hadden de volgende dag Appels opmerking in grote opmaak op de voorpagina’s staan. Het schandaal was compleet. En toch denk ik dat Karel Appel alleen al om deze beruchte opmerking beroemd zal blijven, want het was een schot in de roos. Een schilder is namelijk geen prater. Een schilder is iemand die het schilderen heeft gekozen om datgene te zeggen wat hij kwijt wil. Hij heeft het schilderen gekozen omdat hij beter schildert dan praat. Om dus in ongelukkige woorden opnieuw te gaan zeggen wat hij in het schilderij al duidelijk gezegd heeft, zou onzinnig zijn. Het beeld is het beeld en het woord is het woord: er is een dichter voor nodig om het één in het ander te vertalen.
[…]
Wij zijn maar kleine mensjes in een grote wereld en wij hebben de vervelende eigenschap dat we nieuwsgierig zijn. Nu zijn er in de samenleving en in de schepping vele raadsels: leven, dood, de zin van het leven, waarom is de samenleving zo’n zooitje en zo zou ik uren door kunnen gaan. Nu heeft de mens een aantal manier bedacht om de vragen die zich voordoen op te lossen. Dat noemen we Cultuur. Cultuur kun je zien als een familienaam, zoals bv Jansen en de kinderen van Jansen (cultuur) heten: techniek, wetenschap, Kunst en Religie.
Kijk, je zou het je zo kunnen voorstellen: de wereld ligt voor ons als een enorme legpuzzel. Nee, niet klaar en keurig in elkaar gepast, maar een behoorlijke troep van een massa stukjes die met veel moeite in elkaar gepast moeten worden. Pas als alle stukjes in elkaar gepast zijn, zullen we weten hoe de schepping in elkaar steekt en wat onze plaats als mens daarin is. Cultuur, dat zijn dus alle manieren, die de mens bedacht heeft om de legpuzzel op te lossen. En dat oplossen van die puzzel gebeurt op grond van pure nieuwsgierigheid, want we willen wel eens weten wat voor plaatje er straks ontstaat als alle stukjes op zijn plaats liggen. Er zijn massa’s mensen die daar helemaal niet benieuwd naar zijn. Dat zijn de mensen die zeggen: het zal mij een rotzorg wezen, gooi maar in mijn pet en zoek het maar uit. Nou die gaan door de zijdeur af en de nieuwsgierigen blijven alleen over. En daar zitten ze dan om de tafel: Wetenschappers, dominees, kunstenaars en technologen. De handelaar zit er nog maar hij zit op de tweede rij en kijkt met een half oog mee. Hij zegt: als er wat te verdienen valt dan roep je me maar. Nou het is me een klus! De wetenschap mag beginnen. Hij bestudeert hoe de stukjes eruitzien, hoe zwaar ze zijn, waar ze van gemaakt zijn en al doende ontdekt hij een bepaald systeem in de puzzel. De stukjes met een slurfje passen in de stukjes met een holte naar binnen enzovoort. Hij wordt helemaal opgewonden en roept tegen de techniek: Hé, maak jij even een handig apparaatje om een stukjes sneller op zijn plaats te krijgen! Nou, de techniek die doet dat: hij bouwt een proefmodel van een puzzelmachine en dan vliegt de handel op, maakt het hem snel afhandig en verkoopt het voor grof geld aan de wetenschap en die kan dan sneller werken.
De dominee zit inmiddels stiekem te lachen. Hij lacht in zijn theologische vuistjes, want heeft een boekje in de hand en daar staat ‘bijbel’ op en daarin heeft hij gelezen dat er stukjes van de puzzel ontbreken. Het ding is niet compleet en dat weten dominee wel en dat zegt hij ook wel zachtjes, maar de wetenschappers zijn met rooie oortjes bezig en horen hem niet. Zo gaat het een poosje door en zie daar: wat de dominee al wist, gebeurt: De stukjes zijn op en er zitten grote gaten in de puzzel.
Hij slaat zijn dikke boek open en zegt tegen de wetenschap: in mijn boek staat precies beschreven hoe de stukjes die nog ontbreken eruitzien en ook waar ze moeten liggen. Nou, zegt de wetenschap, geef je stukjes maar op, over de brug ermee, dan kunnen we het zaakje afmaken. Nee, zegt de dominee, die stukjes heb ik niet echt, je moet geloven dat ze er zijn. Niks mee te maken, roept de wetenschap opgewonden, geen stukjes, geen puzzel, ik hou me aan want ik kan zien en met die geloofsstukjes van jou kan ik geen kant op.
Kortom, er ontstaat een geweldige rel. De technicus bemoeit zich er niet mee want die is alweer een handig apparaatje aan het knutselen en dat zal straks wel zien of het ergens gebruikt kan worden.
En wat heeft de kunstenaar al die tijd gedaan? Die waren we helemaal vergeten, maar hij was er wel degelijk bij. Hij heeft heel nauwkeurig toegekeken hoe het er allemaal aan toe ging. Hij maakte tekeningen van de dominee en de wetenschap hoe die gevoelens tegenover elkaar stonden. Hij bracht de hele situatie in beeld: de handelaar op de tweede rij, de technicus in een hoekje aan het friemelen, en inmiddels had hij ook wel schetsen gemaakt van het ontbrekende stukje van de puzzel: zo zou het moeten zijn en zus zou het uit moeten kunnen zien… En op het moment dat de ruzie hem te hevig wordt, gooit hij ineens als een schets op tafel! Doodse stilte….
Daar zien de dominee en de wetenschap ineens hoe ze met rooie koppen tegenover elkaar stonden.
De kunstenaar houdt ze een spiegel voor en daar schrikken ze een beetje van, maar algauw zijn ze de stukjes aan het bekijken die de kunstenaar heeft getekend en dan blijkt dat hij op veel punten inderdaad te lijken op wat de dominee al gezegd had. Niet allemaal, nee, de dominee had zijn boek ook wel eens verkeerd uitgelegd, maar in elk geval was de vrede weer getekend en ze waren allemaal samen bezig om de zaak verder op te lossen. En hier stopt mijn gelijkenis, dit is een verhaal zonder einde. We zitten namelijk in 1975 nog dik in de problemen. De puzzel is nog lang niet opgelost, maar er wordt aan gewerkt.
Wat is nu in het kort de moraal van dit verhaal? De wetenschap zit met een compleet beeld van de wereld, religie zegt dat zij de ontbrekende stukken heeft, maar ze wordt niet door iedereen gelooft; de techniek bouwt inmiddels steeds ingewikkelder apparatuur, zoals een tandenborstel met vier versnellingen; de handel verdient daar flink aan en de kunst laat ze allemaal zien waar ze mee bezig zijn. De kunst ontwerpt daarbij een beeld van de wereld zoals die er straks uit moet gaan zien en is het daarbij vaak met religie eens over die nieuwe wereld. Nog een ander beeld: al die vakmensen werken in een eigen hokje en de kunst kan door zijn speelse karakter tegenstellingen tussen die vakjes verzoenen en er via de fantasie bruggetjes tussen bouwen, zodat ze toch weer met elkaar in contact kunnen komen.
Ja, ons verhaaltje over de puzzels had redelijk gelukkig afgelopen, maar helaas is de praktijk wel eens wat anders. Want ook in de kunst viert de corruptie hoogtij, en dat noemen we dan ‘kitsch’. Even terug naar ons verhaaltje. Op een gegeven moment komt de handelaar heb ik eens naar toe en zegt: ik heb een hele hoop geld verdiend met de verkoop van apparaatjes en nu moet jij mijn portret eens schilderen, maar denk erom; ik moet een mooier opstaan dan ik ben. Je moet met mooie bos haar geven en ik wil dat je een edele blik in mijn ogen legt, en je mag er geen bankbiljet uit mijn zak steken. Schilder maar een Bijbel in mij zak zodat iedereen denkt dat ik een soort zendeling ben in laat van een gewone geldwolf. De kunstenaar aarzelt eerst maar neemt de opdracht aan en doet wat hem gevraagd is. En dan ontstaat er een schilderij wat wij kitsch noemen. Dat wil zeggen een kunstwerk waarin oneerlijke elementen zijn geslopen en dat daardoor geen kunst werk meer is. Kortom als de schilderkunst zich door andere vakgebieden regels opleggen die vijandig zijn aan de schilderkunst dan ontstaat er kitsch. Zo is er in de geschiedenis af veel rommel gemaakt. Ook de kerk heeft een kunstenaar vaak verkeerde invloeden opgedrongen en dan ontstaat er nog iets ergers: namelijk rommel met een christelijke jasje. Bijvoorbeeld Madonna -kind-hoer-Amor. We moeten dus vaststellen dat overal waar de kunst zich oneerlijk gedraagt en zich elementen op laat dringen die niet bij haar horen, er slechte kunst ontstaat. Echte kunst kan pas ontstaan als de kunstenaar eerlijk tegenover zijn vak staat, talent heeft, en geen vreemde invloeden toelaat van geld, macht of opgedrongen meningen.
Nog een voorbeeld: een kunstenaar kortbij de HEMA een wit kommetje voor twee euro. Hij gaat naar huis en maakt er een schilderij van. Hij is dagen met dat onnozel ding bezig en besteed er al zijn talent aan en zie daar: als het schilderij klaar is heeft het goedkope ding een enorme meerwaarde gekregen. Het is door de aandacht, de liefde en het talent van de schilder ver boven zijn eigen waarde uitgetilt. Het is niet meer een tijdelijk gebruiksvoorwerp, maar heeft een soort intensiteit gekregen waardoor men er over 100 jaar nog van kan genieten als het kommetje zelf al lang op de vuilnishoop terecht is gekomen.
Conclusie: alle echte kunst is religieus omdat het de eenvoudige dingen van alledag de waarde van de eeuwigheid meegeeft. Kunst is religieus omdat het evenals de religie de eeuwige cirkel van sterfelijkheid en verval doorbreekt.
Picasso heeft eens het volgende gezegd: “In zekere zin is schilderkunst een zaak voor een blinde, men schildert namelijk niet dat wat men ziet, maar dat wat men voelt en dan is de kwestie van mooi of lelijk van ondergeschikt belang.”
Nou dat zijn mooie theorieën, maar wat betekent dat nou in de praktijk? Laat ik er maar een voorbeeld van de beeldbuis bijhalen want daar weten we allemaal wel van. Ik vind de Evangelische Omroep de meeste onchristelijke omroep en ook de meest onkunstzinnig omroep omdat de kwaliteit slecht is. 1) Men is bereid om iedere stuntelaar voor de camera te halen om liedjes te zingen als ze maar bij iedere regel het woord halleluja zingen. 2) In het politieke programma’s gaan ze er vanuit dat God en de Amerikanen zo ongeveer hetzelfde willen. 3) Ze zien Afrikanen nog steeds als mensen die ze eerst moeten bekeren en ze daarna een broek aan moeten trekken. 4) Ze zijn ook in staat een natuurfilm te kopen die voor een reisbureau gemaakt is, ze laten dan de geluidsband weg en huren een soort dominee die er commentaar bij spreekt waarbij “de verlossing” en “God’s wonderbare schepping” niet van de lucht zijn. 5) Ze zijn totaal humorloos, en als ze lachen bij de EO dan is het steevast de bevroren grijns van iemand die krampachtig moet bewijzen dat hij door Jezus verlost is.
De VPRO maakt naar mijn gevoel nog steeds de meeste aanspraak op de termen christelijk en kunstzinnig omdat ze kwaliteit brengt. Programma’s als ‘Het gat van Nederland’ en ‘Zorgvliedt’ hebben een totaal nieuw soort film opgeleverd. In politiek opzicht gaan ze er niet direct vanuit dat Amerika God vertegenwoordig en China de duivel. Integendeel, in China is misschien een maatschappij aan het groeien die meer Christelijke elementen heeft dan de Amerikaanse, en de humor van de heren Kooten en de Bie is natuurlijk geheel goedgekeurd door het ’Simplistisch Verbond’. Kortom als ik moest kiezen tussen ‘Het ruwhouten kruis’, gezongen door een heel oud jongetje en “Toe maar jongens de beuk erin” van Robert Long dan kies ik voor de beuk erin, want ik vind het onchristelijk om mensen met slaapliedjes zoet te houden. Ik vind het christelijk om de mensen te laten zien dat we orde op zaken moeten stellen en er geen rotzooi van mogen maken. Dat klinkt misschien wat revolutionair en dat klopt dan mooi, want ik vind de bijbel nog altijd een revolutionair boek.
Lex van Voorst